Spelenderwijs leren zingen
Historie
Liedbundels en cd’s voor jonge kinderen? Een kleine moeite om in de 21e eeuw verschillende titels te verzamelen. Wanneer we echter de geschiedenis induiken, zien we dat er voor 1750 geen speciaal liedrepertoire voor kinderen was. Kinderen zongen gewoon de liederen van de volwassenen mee. Voor 1750 was er wel interesse in kinderen, maar specifieke kennis over de ontwikkeling van kinderen en zeker over de muzikale ontwikkeling van jonge kinderen was nog geen gemeengoed.
De evolutietheorie van Charles Darwin (1859) is van grote invloed geweest op het ontstaan van wetenschappelijke interesse in het verloop van de ontwikkeling van kinderen. Het beeld van een kind als een miniatuurvolwassene verdween hierdoor en langzaam maar zeker ontstonden er ook speciaal voor kinderen gecomponeerde liederen. In de negentiende en in de eerste helft van de twintigste eeuw werd er allereerst aandacht besteed aan het zingen van kinderen in de lagere schoolleeftijd. De liedjes uit de bundel Kun je nog zingen, zing dan mee (1906) zijn bij velen nog bekend. In 1973 maakte Annie Langelaar er ons op attent dat er ook met twee- en driejarigen gezongen en gemusiceerd kon worden.[1] Ze gaf aan dat er, voor deze leeftijd, aangepast lied- en spelmateriaal aanwezig moest zijn. Wanneer de leidsters op een creatieve en inspirerende manier met de kinderen zouden zingen, kon er een goede basis gelegd worden voor de verdere ontwikkeling van het zuiver zingen. Langelaars aanbevelingen zijn nog steeds actueel.
Vanaf 1990 zijn er intensieve researchprojecten uitgevoerd, waardoor er steeds meer kennis over de (muzikale) ontwikkeling van jonge kinderen beschikbaar is gekomen. In de laatste decennia van de twintigste eeuw zien we dat er een steeds groter belang toegekend wordt aan zingen en muziek maken met jonge kinderen. Ouders met jonge kinderen, pedagogisch medewerkers en kleuterjuffen hebben in de eenentwintigste eeuw de keuze uit een uitgebreid liedrepertoire met zowel traditionele kinderliedjes als speciaal gecomponeerde eigentijdse liedjes.
De ontwikkeling van jonge kinderen
Bij de keuze van het juiste liedrepertoire speelt, naast kennis van kenmerken van peuter- en kleuterliedjes, ook het inzicht in de ontwikkeling van jonge kinderen een belangrijke rol. Zoals een beginnende lezer compleet zal afhaken wanneer gevraagd wordt om de encyclopedie voor te lezen, zo zal ook het aanbod van liedjes en muzikale spel- en bewegingsactiviteiten moeten passen bij de mogelijkheden van de kinderen. Zowel bij het formuleren van de doelstellingen als bij het samenstellen van de muzieklessen, moeten we rekening houden met hun ontwikkeling, in het bijzonder de muzikale en cognitieve.[2]
De muzikale ontwikkeling
Tijdens de eerste drie levensjaren blijkt de invloed van de moeder/ eerste verzorger van het kind van groot belang voor de uitbreiding van het vocabulaire van het kind. Hoe meer de moeder met het kind spreekt, hoe groter de groei van het vocabulaire van het kind. Deze vergelijking gaat ook op voor het zingen: hoe meer een moeder voor en met haar kind gezongen heeft, hoe groter het muzikale vocabulaire van het kind.
Muziek is taal zonder woorden. Zingen is muziek met woorden. Wanneer we bijvoorbeeld tijdens het dagelijkse bad ritueel een was- en aankleedliedje zingen, geven we betekenis aan deze handeling. Kinderen leren hierdoor orde, structuur, ritme, timing en ze leren probleemloos verschillende frequenties bij verschillende klanken te onderscheiden. Via het zingen stemmen kinderen zich af op de tonale kwaliteit van de taal, waardoor ze de gelegenheid krijgen om alle nuances van de taal te leren beheersen. De kinderliedjes weerspiegelen dan ook de melodiepatronen van de taal[3]. Iedere moeder roept ‘e-ten’ en zingt een dalende kleine terts: so-mi. Op vele schoolpleinen horen we kinderen roepen: ‘Wil jij met me mee-doen’ en we herkennen dan het so-so-so-la-so-mi-patroon dat we terugvinden in vele kinderliedjes. We mogen stellen dat kinderliedjes op een natuurlijke manier de spreektaal weerspiegelen.
De cognitieve ontwikkeling
In de ontwikkeling van de mens op alle gebieden geldt: potentie die niet gebruikt wordt gaat verloren. De neurologische verbindingen in de hersenen worden voor 90 % gelegd voor de leeftijd van vijf jaar. Neurologen zijn het erover eens dat niet gebruikte cellen verloren gaan.
Het neurologische netwerk moet dus actief gebruikt worden. Het functioneert doordat betekenisvolle verbindingen gelegd zijn en de beweging in het netwerk wordt steeds sneller, zodat het ontvangen en verzenden van prikkels na verloop van een oefenperiode automatisch gaat. Dit geldt ook voor het zingen en bewegen. In de muziekeducatie met peuters en kleuters heeft dit nogal wat implicaties voor de keuze van het tempo. Wat zich in eerste instantie via denkprocessen ontwikkelt, verloopt daarna vlotter tot het geautomatiseerd is en ‘vanzelf ‘ gaat, waardoor het tempo (meestal) vanzelf toeneemt.
Een aantal mogelijkheden om te leren is ook afhankelijk van de zogenaamde ‘gevoelige periodes’. Op die momenten zijn kinderen ‘eraan toe’ en gaat het leren gemakkelijk. Is deze periode voorbij (bijvoorbeeld bij het leren lezen,) dan kost het heel wat meer energie en tijd om de vaardigheid te verwerven. Wanneer een kind niet (op tijd) met taal in aanraking wordt gebracht, zal het nooit via taal kunnen communiceren. Wanneer een jong kind niet in aanraking wordt gebracht met cultuur, creativiteit, voorlezen, sport, dans, muziek en zang, mogen we niet verwachten dat het later het volledige potentieel dat bij de geboorte aanwezig was, optimaal zal kunnen benutten. Dit betekent dat wij, ouders/grootouders, verzorgers, onthaalouders, pedagogisch medewerkers, leerkrachten en muziekdocenten, de gewichtige taak hebben om de aan ons toevertrouwde kinderen in deze misschien wel belangrijkste periode in een mensenleven, zo goed mogelijk te begeleiden.
Zingen met jonge kinderen
Twee- en driejarigen krijgen steeds meer controle over hun zangstem, ze zingen en neuriën tijdens het spel, reproduceren grotere gedeelten van gehoorde liedjes, en maken spontane improvisaties die een weergave zijn van de liedjes die ze om zich heen horen. Ze maken zelf liedjes met geleende woorden en melodietjes. De gebruikte intervallen (sprongen in de muziek) stabiliseren zich en ze hebben een globale voorstelling van toonhoogte en contouren in muziek.
Muziek, zingen en beweging kan je niet los zien van elkaar. De bewegingen ondersteunen de muzikale waarneming, zijn ongedwongen en komen vaak voor. Bij het liedje ‘Tik maar mee’ kunnen zelfs de tweejarigen met de ritmestokjes perfect de maat tikken. Kleine (en grote) motorische bewegingen kunnen perfect in de maat uitgevoerd worden, mits het tempo hoog genoeg is. Driejarigen zijn nu echter ook in staat om zonder te bewegen naar muziek te luisteren. De concentratieboog is nog steeds kort. Het aanbevolen liedrepertoire voor deze leeftijdsgroep bestaat dan ook uit korte liedjes met bewegingsspel die vaak herhaald kunnen worden.
Kleuters van vier, vijf en zes jaar zijn in staat om liedjes te zingen waarbij ze in de toonsoort eindigen waarin ze begonnen zijn. Ze kunnen nu zuiver zingen in een grotere omvang met een beter ritme en toonhoogte. Zingen en beweging kunnen nu geïntegreerd worden in kringspelletjes, de concentratieboog wordt groter. Nog steeds worden tekst en melodie als een geheel gezien. Een nieuwe tekst op een bestaande melodie is voor deze kinderen nog steeds een nieuw liedje.
Ongedwongen leren musiceren
Wanneer we de beschikbare kennis integreren in het werken met jonge kinderen en er werkelijk mee aan de slag gaan, zijn zingen, muziek en beweging de basis voor verdere ontwikkeling. We stimuleren het immense potentieel dat kinderen van nature al meegekregen hebben.
Het samen zingen en musiceren kan op meerdere terreinen vruchten afwerpen. Op het gebied van de ontwikkeling van jonge kinderen zien we bijvoorbeeld een uitbreiding van de woordenschat, het concentratievermogen en de verbeelding. Bij de muzikale doelen kunnen we denken aan het ervaren van luid en zacht, het bewust worden van verschillende klanken, geluiden nabootsen. Aan het eind van het proces kunnen de jonge kinderen dat wat ze ervaren hebben en waar ze zich bewust van zijn geworden ook toepassen: ze kunnen in het muzikale spel reageren op tegenstellingen als luid en zacht, langzaam en snel, kunnen versnellen en vertragen in beweging en zijn in staat om verschillende instrumenten op gehoor te herkennen en te benoemen.
Ook leren jonge luisteraars via het horen allerlei lagen waarnemen in de muziek, terwijl het geheugen wordt ontwikkeld door het onthouden van de melodieën en de teksten. De motoriek wordt gestimuleerd door het bewegen op muziek en door het bespelen van, voor jonge kinderen geschikte, instrumenten als bellenkransjes, stokjes, trommels en klankstaven.
Vooral het regelmatig (liefst dagelijks) ongedwongen zingen, bewegen en muziek maken, spreekt jonge kinderen erg aan. Een voorwaarde om zingen tot een feest te maken is dat er op een speelse en affectieve wijze en met veel positieve stimulansen gewerkt wordt. Wanneer samen muziek maken gereduceerd wordt tot het geven van een instructie, waarna er een ‘kunstje’ moet worden vertoond (of dit nu het zingen van een liedje is of het spelen van een stukje op een instrument), is de lol er al snel af.
De afgelopen dertig jaar is er veel geleerd, onderzocht en geschreven over ‘het hoe en waarom van muziek maken en zingen met jonge kinderen’. Hierbij blijkt steeds weer het belang van zowel de kennis van de (muzikale) ontwikkeling van het jonge kind als het vinden/componeren van het liedrepertoire dat bij de ontwikkeling van het jonge kind past. Hoe meer we met het juiste materiaal en de juiste instructies zingen en spelen met de kinderen, hoe meer effect het heeft. Belangrijk is dat we ons als begeleiders in het plannen van het leerproces concentreren op verandering en vooruitgang, om steeds maar weer te kunnen aansluiten bij de nieuwe mogelijkheden en vaardigheden in de snelle ontwikkeling van het jonge kind. Daarbij moeten wij als docenten/ opvoeders ons bewust zijn van het feit dat jonge kinderen tijd en herhaling nodig hebben om iets te leren en dat jonge kinderen op een eigen wijze en in een eigen tempo zich vaardigheden eigen maken.
Maar… gelukkig weten velen van nature hoe we als kind kunnen spelen en zingen. Wanneer we die bron in onszelf weer aanspreken, zijn we in staat om met en voor vele kinderen de juiste omgeving te scheppen. Het samen zingen en spelen kan ervoor zorgen dat hun potentieel aangesproken wordt, zodat ze zich in een positieve sfeer kunnen ontwikkelen tot creatieve, gelukkig musicerende medemensen.
[1] In Nederland is het kleuteronderwijs voor kinderen van 4 tot 6 jaar. Zingen was een vanzelfsprekend onderdeel van het lesprogramma in die tijd.
[2] Bij het samenstellen van muzieklessen voor 0-4-jarigen wordt rekening gehouden met de volgende ontwikkelingsgebieden: zintuiglijk, sociaal, emotioneel, taal/spraak, motoriek, muzikaal en cognitief.
[3] Iedere taal heeft eigen melodiepatronen en intervallen. Kinderliedjes in de moedertaal sluiten hierbij aan.
Referenties:
Fonagy, I. & Magdics, K. (1963) Emotional patterns in intonation and Music. Zeitschrift fur Phonetiek, 16, 293- 326.
Gilfoyde, E. Grady, A. en Moore, J. (1972) Children adept. Thorofare; Ch Slack Inc.
Gordon Edwin E. (2003) A Music Learning Theory for Newborn and Young Children ISBN 1-57999-259-5
Greenspan, S.I. & Breslau Lewis, N. (1999) Wat gaat er in dat hoofdje om. ISBN 90- 215 3859 8
Ibuka Masaru. (1977) Kindergarten is too late. Simon & Schuster ISBN 978- 0671240366
Ingelby Prof Dr David & Spruijt Dr Ed. (1992) Ontdek de psychologie. ISBN 90-6533-296-0
Kuhl, P.K. (2004) ‘Early language acquisition; cracking the speech code’. Nature reviews Neuroscience,5, 831-843
Mac Pherson. Gary.E. (2006) The child as musician. Oxford Press ISBN 0-19-853032-3
Sitshoorn Marijke (2006) Het maakbare brein. ISBN 90-351-3036-7
Trainor,L.J. & Zacharias, C.A. (1998) Infants prefer higher-pitched singing. Infant Behavior & Development, 21, 799- 805
Verhulst Frank C.(2005) [K5] De ontwikkeling van het kind. ISBN 90-232-4121-5
Vihman, M.M. (1996) Phonological development, Oxford; Blackwell
Margré van Gestel behaalde in 1976 de acte volledig bevoegd onderwijzeres met specialisatie muziek. In de 25 jaar dat ze als groepsleerkracht en vakleerkracht muziek in het basisonderwijs werkte sloot ze ook met goed gevolg de opleiding schoolmuziek af aan het conservatorium van Utrecht. Ze volgde tevens de opleiding Motorische Remedial Teacher en mag zich Master noemen in NLP (Neuro Linguïstisch Programmeren). In 2017 sloot ze de opleiding Specialist Infant Mental Health af.
Naast mede initiatiefneemster voor de docenten opleiding Muziek op Schoot (1989) en 25 jaar (hoofd) docente van deze opleiding is ze actief als methodiek docente aan het post-graduaat 0-4 jaar via MUZES.
In 2008 is Margré benoemd als internationaal bestuurslid van ECME (Early Childhood Music Education, onderdeel van ISME: International Society for Muziek Education) in de periode 2010-2014 als voorzitter. Van 2014- 2018 bestuurslid van ISME. Tevens is ze sinds 2008 reviewer voor MERYC (European Network of Music Educators and Researchers of Young Children.)
Als auteur heeft ze verschillende publicaties op haar naam staan:
1994/ 1995: Mede auteur van de muziek methode voor het basisonderwijs “Moet je doen”
2002: Auteur van “O.K. Zing en doe maar mee” (liedjes en contactspelletjes voor kinderen van 0 tot 6)
2003: Medeauteur van de bundel “Kleuterwijs” voor peuter en kleuters (publicatie juli 2004)
2005: Medesamensteller van de bundel Klankkleur (Gehrels Vereniging)
2011: Auteur “O.K. zing en doe maar mee (2)”
2012: Auteur: “Sing and play”: The Little Box'
1990- 2017: Meerdere publicaties van artikelen in “ de Minimuze”, “De Pyramide” en Kunstzone, Rekels, Zorg primair, Zing. Daarnaast ook internationale publicaties in muziekvakbladen gericht op muziekeducatie voor jonge kinderen.(0-6 jaar)
2018: Auteur: 'De Envelop": 17 nieuwe liedjes voor ouders met jonge kinderen